Zorgindicatie per gemeente

13. Of eigenlijk 13,5 want met mijn commentaar op mijn eigen column heb ik geprobeerd op de actualiteit in te spelen. Zie aldaar. Maar dan nu toch de casus van de twee vergelijkbare zaken met heel verschillende uitkomsten.

Even een inleiding: het CIZ hanteerde altijd het ‘medisch model’; ofwel: eerst bewijsbaar onderzoeken ‘wat iemand mankeert’ (de grondslag), dan beoordelen welke stoornissen daaruit voortkomen; dán beoordelen tot welke beperkingen deze stoornissen leiden; dán beoordelen of er geen andere mogelijkheden zijn om je probleem op te lossen (‘voorliggende mogelijkheden en wettelijk voorliggende voorzieningen’) en wat resteert is je ‘recht op zorg’. Destijds onder de AWBZ, nu onder de WLZ.

Bij de in werking treding van de WMO gaven gemeentes aan niet conform het ‘medisch model’ te gaan werken omdat het WMO-gedachtengoed niet uitging van ‘beperkingen’ maar van ‘mogelijkheden’. Daar is op zich iets voor te zeggen (!) ware het niet dat men geen ander model voor handen had. Alle gemeentes gingen zoals dat cliché zo mooi heet ‘het wiel opnieuw uitvinden’ en, eerlijk is eerlijk: daar zijn ze nog mee bezig!

Ik heb zelf bij een gemeente mogen werken waar men in het eerste jaar de opvatting heiligde dat de cliënt ‘geen nadelige gevolgen’ mocht hebben van de transitie. Dat is een groot goed!
Het gaat niet overal zo. De ene gemeente heeft beter opgeleide consulenten dan de andere, en er geldt sowieso een groot deel subjectiviteit en eigen interpretatie. Het lastigste (nee, het ergste) vind ik dat de consulenten vaak beleidsmaatregelen moeten integreren in hun cliëntbeoordeling die een ‘taakstelling’ inhouden.

Zo zag ik in gemeente H. in de grote herindicatie-reeks (eind 2015) een gemiddelde daling van 25%; later ontstond er beleid dat ‘lichte zorg’ over moest naar een algemene voorziening; en wat ‘licht’ was wist men niet precies, maar men baseerde dat op het aantal uren (wat juist kunstmatig was verlaagd)

In gemeente A. heeft men nu alle cliënten gecategoriseerd in ‘licht’, ‘middel’ of ‘zwaar’, en om te beginnen iedereen in ‘licht’. Daar kent men nu een zorgklasse aan toe met een ‘bandbreedte’ van 1,5 tot 2,5 uur maar er wordt maar maximaal 2 uur afgerekend. Ofwel: iedereen die ‘meer wil’ dan die 2 uur (binnen de bandbreedte van 2,5 uur) leidt tot verlies.

Een andere gemeente hier vlakbij (laten we die Z noemen) geeft juist aan: “Wij respecteren u als zorgaanbieder en varen op uw kennis. U begeleid uw cliënt en geeft daarbij aan voor hoeveel uur dat nodig is. U moet die uren wel zorgvuldig registreren en bij een ad random controle kunnen aantonen waarom dit nodig is”.

Dit is overeenkomstig het vertrouwen wat het CIZ in de nadagen van de AWBZ aan zorgaanbieders gaf. Vertrouwen (met controle!) en met respect voor vakmanschap.
In de praktijk betekent dit letterlijk dat wij binnen één stichting (één zorgaanbieder) binnen vrijwel identieke casuïstiek en in een range van ongeveer 23 kilometer drie verschillende uitkomsten (in drie verschillende gemeentes) zien:

Klant x; onder de AWBZ recht op 4 uur begeleiding, heeft in gemeente A recht op 2 uur zorg; uiterlijk 2,5 uur (maar dan wordt er 2 uur betaald)
Klant y, volslagen identiek, heeft in de gemeente H recht op ‘maximaal 3 uur zorg’, daar waar het kunstmatig van 4 naar 3 is bijgesteld; en die drie uur vervalt binnenkort omdat het ‘sociaal wijkteam’ het zegt over te gaan nemen.
Klant z, idem, heeft in de gemeente A recht op (variabel) 3 tot 5 uur zorg (afhankelijk van de psychische conditie en incidenten van het moment) zonder dat de zorgaanbieder met de vork schrijft.

Gemeente A werkt op basis van beperking
Gemeente H werkt op basis van bedreiging
Gemeente Z werkt op basis van vertrouwen.

Dat doet ook heel veel met je als zorgaanbieder….